De geschiedenis van de modeltrein: verschil tussen versies
k (→Revisiegeschiedenis (vóór transfer): geveegd) |
k |
||
Regel 29: | Regel 29: | ||
---- | ---- | ||
− | [[Categorie:Overige Boekrecensies]] | + | [[Categorie:Overige Boekrecensies]][[Categorie:Modelspoorboek]] |
Versie van 8 jun 2014 20:34
|
Recensie
In 1891 presenteert Märklin op de beurs van Leizig voor het eerst een trein met “uurwerk”aandrijving en een railsysteem: het begin van de modelspoorbaan. Vóór die tijd waren er ook al modeltreinen, echter zonder rails. En een volwassene die zich in die tijd met modeltreinen bezig hield, riskeerde zijn burgerlijke reputatie. In de jaren ’20 van de vorige eeuw werden er al modelbanen aangelegd, de meeste hiervan in clubverband.
Aandrijving van de modeltrein gebeurde in het begin met een “uurwerk”aandrijving. Later werd dat vervangen door echt stoom, wat op zijn beurt weer vervangen werd door elektriciteit. Stoomaandrijving was niet ongevaarlijk: een trein die uit de rails liep en omkiepte, lekte spiritus: brand in huis of nog erger was dus niet denkbeeldig. Elektriciteit had in het begin ook zijn nadelen: er werd gebruik gemaakt van de volle netspanning. Je kunt je voorstellen wat er gebeurt als je niet uitkeek en de rails aanraakte. Later werd door verschillende voorschakel systemen het aantal volts beperkt tot maximaal 20 à 22. Stroom werd geleverd via de rails. En in 1934 wordt de eerste echt werkende bovenleiding geïntroduceerd. Trouwens: de eerste elektrische modeltrein reed in al 1882. Deze trein reed op 4 volt gelijkspanning.
In het begin was er geen sprake van schaalnormering. Iedere fabrikant hield er wat dat betreft zijn eigen normen op na, mede afhankelijk van het soort kopers: rijken of minder vermogend. Hoe groter het model, hoe hoger de prijs.
In de beginjaren worden modeltreinen niet echt precies op schaal nagebouwd. Als het model in grote lijnen op het voorbeeld leek, was het al voldoende. Raam- en as indeling klopten heel vaak niet. Ook het materiaal waar de treinen van gebouwd werden verschilde nogal. Blik was favoriet, omdat dit makkelijk in de juiste vorm te “vouwen” was. Lipjes in sleuven hielden het model in zijn vorm.
Al vanaf het begin van het modelspoor zijn er leveranciers die zich bezighouden met toebehoren: blikken stationsgebouwen, seinposten, seinpalen en overwegen en auto’s worden zijn vanaf de jaren ’20 van de vorige eeuw leverbaar. Er werd echter ook hier niet op schaal gewerkt: met bouwde meestal in de zelfde grootte voor de spoorbreedten I en 0. Mooie stukken, vooral de stations, brengen vandaag soms meer geld op dan de treinen uit die tijd.
Er is een apart hoofdstuk gewijd aan de modeltreinen die na 1945 in het voormalige Oost-Duitsland gebouwd werden: Pico (later Piko) en Gützold zijn hiervan de bekendste. In het oosten had men geen echte traditie op het gebied van de modelspoor bouw en door het systeem van materiaaltoewijzing en constante materiaaltekorten bereikte men in het Sovjetblok nooit de kwaliteitsstandaard die we in het westen gewend waren. Maar juist door het gebrek aan grondstoffen greep men naar nieuwe ideeën en materialen, met soms verbluffend resultaat.
Het eerste digitale treinsysteem werd in 1983 door Trix op de markt gebracht; Märklin volgde in 1985 en Fleischmann een jaar later. Loc’s konden vanaf toen, dankzij ingebouwde chips, plotseling kruipen, ratelen, stomen en andere geluiden voortbrengen. Met slechts één stuurapparaat konden meerdere treinen tegelijkertijd bediend worden en kabelbomen onder de treintafel behoorden ineens tot het verleden: inderdaad een hele vooruitgang.
In het boek worden in verschillende kaders leuke wetenswaardigheden rondom het fenomeen modelspoor aangehaald: o.a. de schaalontwikkeling, hoeveel betaalde de koper in 1935 voor een bepaald model, de vergeten tussenschaal Z0 en zinkpest.
In het laatste hoofdstuk wordt “Neurenberg” beschreven: de nieuwigheden die de voornaamste en bekendste modelspoor- en scenery fabrikanten in de jaren 1948–2004 uit hebben gebracht.
Een groot aantal kleuren- en zwart/witfoto’s begeleiden de tekst.