Montreal Locomotive Works: verschil tussen versies
(Grootspoor Spoorwegfabrikanten USA de "Montreal Locomotive Works" toegevoegd) |
k (→Producten) |
||
(6 tussenliggende versies door dezelfde gebruiker niet weergegeven) | |||
Regel 2: | Regel 2: | ||
! colspan="2" style="background:White; color:Black"| Montreal Locomotive Works | ! colspan="2" style="background:White; color:Black"| Montreal Locomotive Works | ||
|- | |- | ||
− | | colspan="2" |[[Bestand:Montreal_builder's_plate. | + | | colspan="2" |[[Bestand:Montreal_builder's_plate.jpg|thumb|center|260px|<center>A brass boilerplate mounted on a wooden surface, and inscribed "Montreal Locomotive Works limited 53632 September 1913". Credit given to: Sean Lamb.</center>]] |
|- | |- | ||
| Type Industrie || Locomotiefbouw | | Type Industrie || Locomotiefbouw | ||
Regel 80: | Regel 80: | ||
De Montreal Locomotive Works maakten de volgende producten: | De Montreal Locomotive Works maakten de volgende producten: | ||
− | + | *[https://en.wikipedia.org/wiki/M_series_(Toronto_subway) M-Series Subway Car(1961 -1962) voor de Toronto Transit Commission] | |
− | + | *[https://en.wikipedia.org/wiki/ALCO_S-1_and_S-3 S3 diesel locomotives(1950-1957) gebaseerd op de Alco S-1 en S-3] | |
− | + | *[https://en.wikipedia.org/wiki/Steam_locomotive (1902-1940) gebaseerd op American Locomotive Company designs] | |
− | + | *[https://en.wikipedia.org/wiki/Ram_tank Ram tank (1941-1943) maar ook reviseren van tanks gebaseerd op de M3 Lee van de United States] | |
− | + | *[https://en.wikipedia.org/wiki/Grizzly_I_cruiser Grizzly I cruiser tank (1943–44) voor het Canadeese en Portugeese leger gebaseerd op de M4 van de United States] | |
− | + | *[https://en.wikipedia.org/wiki/Sexton_(artillery) Sexton self-propelled artillery (1943–45) gebaseerd op de M3 Lee van de United States] | |
− | + | *[https://en.wikipedia.org/wiki/Sri_Lanka_Railways_M4 Sri Lanka Railways M4 (1975)] | |
<br style="clear:both" /> | <br style="clear:both" /> | ||
Regel 92: | Regel 92: | ||
[[Bestand:CP653446.png|thumb|right|250px|<center>De prachtige behouden gebleven 4-6-4 "Hudson" H1b # 2816 genaamd "Keizerin" kwam met een speciaal voor Revelstoke stoom dag uit het Oosten. De 4700 pk locomotief werd in 1930 gebouwd door de Montreal Locomotive Works, de drijfwielen hebben een diameter van de driver van 1,9 meter en hij is nu een olie gestookt. Het is niet echt een locomotief voor de Rocky Mountains en was daar nooit eerder hiervoor gebruikt.<br>Credit given to: Georg Trüb </center>]] | [[Bestand:CP653446.png|thumb|right|250px|<center>De prachtige behouden gebleven 4-6-4 "Hudson" H1b # 2816 genaamd "Keizerin" kwam met een speciaal voor Revelstoke stoom dag uit het Oosten. De 4700 pk locomotief werd in 1930 gebouwd door de Montreal Locomotive Works, de drijfwielen hebben een diameter van de driver van 1,9 meter en hij is nu een olie gestookt. Het is niet echt een locomotief voor de Rocky Mountains en was daar nooit eerder hiervoor gebruikt.<br>Credit given to: Georg Trüb </center>]] | ||
− | [[Bestand:CN_train_in_1975. | + | [[Bestand:CN_train_in_1975.jpg|thumb|right|250px|<center> CN TurboTrain in Toronto.<br>Credit given to: Robert Taylor - https://www.flickr.com/people/24854893@N00.</center>]] |
De MLW bouwde aantal van Canada's meest beroemde locomotieven. Het meest opvallend was de Canadian Pacific 2800 serie 4-6-4 Hudson klasse van locomotieven. De 2800s werd beroemd na de CPR 2850 die de koninklijke trein trok in heel Canada. Sindsdien, later 2800s (genummerde 2820-2864) stonden bekend als Royal Hudsons, die met koninklijke toestemming verleend werd door de koning. | De MLW bouwde aantal van Canada's meest beroemde locomotieven. Het meest opvallend was de Canadian Pacific 2800 serie 4-6-4 Hudson klasse van locomotieven. De 2800s werd beroemd na de CPR 2850 die de koninklijke trein trok in heel Canada. Sindsdien, later 2800s (genummerde 2820-2864) stonden bekend als Royal Hudsons, die met koninklijke toestemming verleend werd door de koning. | ||
Van 1968 tot 1982 onderhield de Via spoormaatschappij een gas turbine aangedreven passagiersdienst tussen Toronto en Montreal. De locomotieven werden gebouwd door Montreal Locomotive Works. | Van 1968 tot 1982 onderhield de Via spoormaatschappij een gas turbine aangedreven passagiersdienst tussen Toronto en Montreal. De locomotieven werden gebouwd door Montreal Locomotive Works. | ||
Regel 101: | Regel 101: | ||
<ref>bron:Wikipedia (EN)[https://www.american-rails.com/montreal-locomotive-works.html]</ref> | <ref>bron:Wikipedia (EN)[https://www.american-rails.com/montreal-locomotive-works.html]</ref> | ||
<br style="clear:both" /> | <br style="clear:both" /> | ||
+ | |||
== Externe links == | == Externe links == | ||
* [https://en.wikipedia.org/wiki/List_of_locomotive_builders Lijst met locomotief bouwers] | * [https://en.wikipedia.org/wiki/List_of_locomotive_builders Lijst met locomotief bouwers] |
Huidige versie van 26 apr 2019 om 13:07
Montreal Locomotive Works | |
---|---|
Type Industrie | Locomotiefbouw |
Voorganger | Locomotive and Machine Company of Montreal Limited |
Opgericht | 1883 in Montreal, Quebec |
Opgeheven | 1985 |
Noodlot | verkocht in 1904 aan de American Locomotive Company Verkocht aan Bombardier Transportation in 1988 de locomotief productie werd gestopt en verkocht aan GE Transportation (uiteindelijk gesloten in 1993) |
Hoofdkantoor | Montreal, Quebec |
Producten | Stoom locomotieven, Diesel locomotieven, Gewapende tanks |
Dochterondernemingen | Montreal Locomotive Works Rogers Locomotive Works |
Inleiding
Montreal Locomotive Works (MLW) was een Canadese spoorwegen locomotief fabrikant die bestond onder verschillende namen van 1883 tot 1985 zowel stoom als diesel locomotieven bouwde. Gedurende een aantal jaren was het een dochteronderneming van deAmerican Locomotive Company. Het hoofdkantoor en de productiefaciliteiten van MLW waren gevestigd in Montreal, Quebec.
Vroege geschiedenis
De Locomotive and Machine Company of Montreal Limited werd opgericht in 1883 en produceerde hoofdzakelijk voor de groeiende binnenlandse markt met name de Canadian Pacific Railway, de Grand Trunk Railway, de Intercolonial Railway en na 1922 de Canadian National Railway.
Overname door Alco
In 1901 werd de American Locomotive Company (Alco) met hoofdzetel in Schenectady, New York, gevormd door de fusie van verscheidene worstelende locomotief fabrikanten. Alco kocht in 1904 de Locomotive and Machine Company of Montreal Limited om zich in de Canadese markt te vestigen met haar nieuwe ontwerpen. De Montreal dochteronderneming werd enkele jaren later hernoemd naar Montreal Locomotive Works (MLW) enkele jaren later. MLW werd een exclusieve Alco design werkplaats en verwierf een aanzienlijk deel van de Canadese stoom locomotief markt. De periode van expansie van de spoorlijn tussen 1900 en 1915 was ongekend in Canada, met veel nieuwe orders voor locomotieven van verschillende binnenlandse fabrikanten. Beschermende douanerechten ontmoedigde ook de Canadese spoorwegen om in Amerika gebouwde locomotieven voor gebruik in Canada te kopen. Verschillende failliete particuliere systemen met inbegrip van de Grand Trunk en Canadian Northern, werden genationaliseerd in de jaren 1918 - 1922. Samengevoegd met de federale eigendom Intercolonial, vormden zij de federale kroon corporation Canadese nationale spoorwegen. De federale regering eiste dat het nieuwe, grotere overheidsbedrijf locomotieven bij alle Canadese producenten kocht om ze zo te ontmoedigen dat slechts één fabrikant de markt overheerste.
Tussen 1918 en de periode na de Tweede Wereldoorlog, moderniseerde de Canadian National haar vloot van stoom locomotief door vervanging van veel van de eenheden die het ontving van de samen gestelde spoorwegen. MLW was een belangrijke begunstigde van deze aankopen, samen met de Canadian Locomotive Company van Kingston, Ontario. MLW groeide aanzienlijk tijdens de Tweede Wereldoorlog toen de fabrieks faciliteiten werden omgezet naar het voornamelijk fabriceren van matériel voor de oorlogsinspanning van de Commonwealth/Allied (grotendeels door een vrouwelijke beroepsbevolking), met inbegrip van de Ram tank en het Sexton self-propelled gun.
Naoorlogse diesel competitie
Na de Tweede Wereldoorlog, keerden de MLW en andere locomotief bouwers terug naar de bouw van locomotieven. MLW bleef profiteren van Canada's handelsbeperkende beleid waardoor een overvloed van invoer van Amerikaanse producten beperkt werd. Echter, de overgang van stoom naar dieselelektrische locomotief productie opende de deur naar nieuwe concurrenten. De Electro motief divisie van General Motors richtte in 1949 een Canadese dochteronderneming op genoemd General Motors Diesel Division (GMDD) in London, Ontario. De concurent de Canadese Locomotive Company (CLC)van de al reeds lang gevestigde MLW stoom locomotief, had ook een partnerschap aangegaan met Baldwin en importeerden de geproduceerde ontwerpen van Balwin en haar dochteronderneming Whitcomb. Westinghouse Electric Company was de belangrijkste leverancier van Baldwin elektrische transmissie onderdelen. Nadat Baldwin uit elkaar viel, werd CLC een licentiehouder van Fairbanks-Morse en vervaardigde een aantal van F-M ontwerpen voor de Canadese markt, met inbegrip van de beroemde Train Master. CLC was ook verantwoordelijk voor het bouwen van General Electric industriële rangeer locomotieven. General Electric heeft niet meegedaan in de weg van de dieselelektrische markt in de Verenigde Staten tot de late jaren 1950, een beweging die pas tot na de ontbinding van haar partnerschap met Alco in 1953 duurde.
In 1960 kreeg MLW het contract voor de bouw van 36 nieuwe metro rijtuigen voor de Toronto Transit Commission. De metro rijtuigen van de M1-serie waren opmerkelijk omdat ze de eerste snelle doorvoer voortuigen ooit ontworpen en gebouwd waren in Canada. Ook hadden ze een verbetering tegenover het vorige rollend materieel, ze waren lichter en sneller, ondanks het feit dat ze ook aanzienlijk groter waren. Het MLW avontuur in de Metro zou van korte duur zijn, omdat de Toronto Transit Commission in het midden van de jaren 1960 uiteindelijk zou kiezen voor Hawker Siddeley Canada voertuigen.
Dieselelektrische productie
In 1949, begon de MLW om haar eerste Alco GE-afgeleide diesel modellen in reactie op GMD, meestal rangeer locomotieven, waarvan sommige verschillende namen kregen en kleine modificaties aan het onderscheid tussen MLW en ALCO-GE versies. In 1951 begon MLW met de bouw van Alco-GE cabine eenheden voor de goederen- en personenvervoer service.
De Canadese spoorwegen blijven rekenen op hun zwaar stoomlocomotieven gedurende de jaren 1950, een tijd toen veel Amerikaanse spoorwegen waren overgegaan op diesels. Niettemin, zoals in Canada, bleven sommige klasse 1 Amerikaanse spoorwegen gebruik maken van moderne stoomlocomotieven tot 1959, met inbegrip van de Norfolk & Western Railway en de Union Pacific Railroad. Echter, met enkele geïsoleerde uitzonderingen, en zoals in de Verenigde Staten, werden de Canadese spoorwegen volledig uitgerust met diesel locomotieven in 1960.
Gedurende de jaren 1960 bleef de Canadian National Railway (MLW’s grootste dieselelektrische locomotief klant) waarbij de regering eigenaren het aankoop beleid opstelden en zich verspreiden over de aanbestedingen onder de fabrikanten. Het MLW/Alco-GE rangeerlocomotief ontwerp had ook de voorkeur van verscheidene spoorwegen in Noord-Amerika als gevolg van de goede wegligging op de rails bij lage snelheden, waardoor ze vooral nuttig waren op sterk stijgende spoorlijnen.
Net als de GMD in London, profiteerde MLW van het Canadese handelsbeleid die minder beperkend waren dan die van de Verenigde Staten met betrekking tot de omgang met dekolonisatie en ontwikkelingslanden over de hele wereld en MLW toeliet een groeiende export bedrijf te worden.
MLW-Worthington
De MLW eigenaar, Alco, ervaarde tijdens de jaren 1960 een dalende business na de toetreding van de voormalige-partner General Electric in de rangeerlocomotief productie bedrijf in de Verenigde Staten. Dit kwam gedeeltelijk, vanwege het blijven vertrouwen op de GE's hoogwaardige elektrische overbrengingen, verkocht aan Alco en MLW tegen een ongunstige prijs door de GE. Geplaatst in een soortgelijke situatie toen Westinghouse de spoorlijn roterende apparatuur markt verliet in 1953, ontwikkelde Fairbanks-Morse zijn eigen lijn van roterende apparatuur, hoewel dit niet Fairbanks-Morse spoorweg business redde. GMD overbrengingen werd gemaakt naar GM-EMD ontwerpen, op haar beurt nauw gebaseerd gebouwd op eerdere GE apparatuur van vóór 1937. Alco bevond zich in financiële moeilijkheden in 1964 en werd gekocht door Worthington Corporation, een belangrijke producent van apparatuur voor de pulp en papier industrie en een voormalige bouwer van stoom locomotief accessoires. In die tijd werd MLW omgedoopt tot MLW-Worthington en bleef veel als voorheen.
In 1967 fuseerde de Worthington Corporation met de Studebaker Corporation, die onlangs verlaten de autobusiness had verlaten, om Studebaker Worthington Inc te vormen, met Alco als een dochteronderneming. In 1968, werden verschillende divisies van Alco semionafhankelijke dochterondernemingen en in een corporate reorganisatie van 1969 sloot Studebaker Worthington de Schenectady locomotief productiefaciliteit. De locomotief ontwerpen werden in 1969 overgebracht naar MLW-Worthington terwijl de dieselmotor ontwerpen werden verkocht in 1970 aan White Motor Corporation. De dieselmotor ontwerpen van Alco ging gedurende verschillende veranderingen in eigendom van de White Motor Corporation waardoor White Industrial Power gevormd werd die vervolgens door de Britse General Electric Company in 1977 gekocht werd. Renamed Alco Power Incorporated door General Electric Company, verkocht de ontwerpen ironisch genoeg aan Fairbanks-Morse in 1994.
In deze periode ging MLW-Worthington samen met Pratt & Whitney Canada voor de bouw van de Turbo trein vloot voor Canadian National. Het bleef ook verder te gaan met de technische ontwikkeling van de ALCO 251 series motor en de productie van de 18-cilinder M640 4000 pk prototype voor de Canadian Pacific in 1972. Echter, tegen die tijd had de CP besloten om de EMD 645 serie SD40 en SD40-2 als hun standaard locomotief te kiezen en waren er geen verdere orders komende uit dat bedrijf.
Gedurende de vroege jaren 1970 bleef MLW-Worthington bouwen van tweede generatie ontwerpen voor Canadese spoorwegen. De Canadese Locomotive Company (hernoemd als Fairbanks-Morse, Canada) werd gesloten in 1969, waardoor MLW-Worthington als de belangrijkste concurrent van de zich snel uitbreidende GMD. Gedurende deze tijd, op aandringen van de Canadian National, ontwikkelde de MLW-Worthington de wide-nosed "veiligheid cabine", die een verbeterde bemanning accommodatie en botsing bescherming verstrekte. Het eerst verscheen t’ op de M-420 en gelijktijdig op de EMD GP38-2, de veiligheid cabine werd vaak op de Canadian National als de British Columbia Railway. De Canadian Pacific, echter kocht nooit dergelijke eenheden van MLW. Deze vorm van de cabine ontwerp is nu uitgegroeid tot een Noord-Amerikaanse industrie standaard. Hoewel eerder wide-nosed cabine op modellen ontwerpen zoals de EMD FP45 en DDA40X een oppervlakkige gelijkenis droegen waren ze gebrekig aan de vooruitgang in botsing bescherming en accommodaties van het ontwerp ten opzichte van de "veiligheid cab".
Aankoop door Bombardier
In 1975, kocht de opkomende Quebec gebaseerd Bombardier een 59% belang in MLW van Studebaker-Worthington. Onder Bombardier, bleef het locomotief ontwerp bij de MLW organisatie tot in de vroege jaren 1980 en ook profiteerde het van de geografische ligging. Tijdens de jaren 1970 begon Bombardier te richten op de passagier rijtuigen business met binnenlandse orders voor forens en metro-systemen. Op basis van een treinstel van het prototype gebouwd in het midden van de jaren 1970 werd bij MLW in 1980 begonnen met de productie van een vloot van diesel aangedreven hogesnelheidspassagiers locomotieven voor het LRC (Light, Rapid, Comfortable) passagierstreinen die gebouwd werden voor de nieuw opgerichte federale kroon Corporation Via spoor. Soortgelijke uitrusting werd ook kort gebruikt door Amtrak. De laatste van de locomotieven werden terug getrokken uit dienst in 2001, hoewel de pendular-ophanging coaches de ruggengraat bleven vormen van Via's IC-corridor vloot. Nu volledig aangehecht bij Bombardier, ontving het MLW plant en design bureau ook een hoeveelheid aan contracten van de in regering zijnde handen de Canadian National Railway voor de nieuw ontworpen HR (High Reliability) lijn van goederen locomotieven waarbij de Canadese veiligheid cabine over volle breedte van de locomotief werd meegenomen; namelijk de 4-assige HR-412 (vergelijkbaar met de M-420) en de volledige breedte van de 6-assige HR-616 locomotief.
Bij de HR-616 werd een ander uniek ontwerp opgenomen namelijk de "Draper Taper", vernoemd naar de ontwerper bij CN, waardoor ook vanuit de cabine het achterste deel zichtbaarheid werd. Deze locomotief ontwerpen werden bedoeld ter vervanging van de verouderende MLW en GMD eenheden die CN had gekocht tijdens de late jaren 1960 en begin 1970, hoewel er slechts een 30 eenheden werden gebouwd. Deze locomotieven werden beschouwd als een mislukking omdat ze slechts een korte levensduur hadden ze werden beschouwd als mechanisch en elektrisch onbetrouwbaar, een veelgehoorde klacht met verschillende ALCO/MLW ontwerpen.
In een corporate reorganisatie van 1985, trok Bombardier zichzelf terug uit de productie van de locomotieven en concentreerde zich op het produceren van passagiersrijtuigen, evenals vliegtuigen (na de overname in de 1986 door de federale overheid kroon corporation Canadair ) en haar recreatieve producten.
De latente MLW plant werd in 1988 verkocht aan General Electric en ironisch genoeg werd het gebruikt door GE tijdens een eind jaren 1980 programma voor de wederopbouw van sommige van haar eerdere "Universele serie" rangeerlocomotieven, de locomotieven die in eerste instantie ALCO’s faillissement hadden gekost in de Verenigde Staten in 1969.
In 1993 sloot de GE de MLW fabriek. De helft van de Fabriek werd verwoest door brand in 2001, terwijl de andere helft gebruik werd door de National Research Council of Canada GE.
In 2004, werd de rest van het enorme complex gesloopt. De nabijgelegen GE-Camco-Westinghouse plant, die alleen Canadese producent van huishoudelijke apparaten maakte, kocht de helft van de allooi om haar nieuwe scheepvaart magazijn en een nieuw onderdelen magazijn te bouwen. Veel en stapel van puin van de voormalige MLW plant kan nog steeds gezien worden op de hoek van Dickson Street en Souligny Avenue.
Bombardier is sindsdien terug gekeerde naar de locomotief productie, alhoewel het grotendeels gebruik maakt van Europese of Europese-beïnvloede passagier locomotief ontwerpen die geen van de Alco/MLW erfgoed hebben. De Bombardier Noord-Amerikaanse spoor productiefaciliteiten bevinden zich in de La Pocatière, Quebec; Plattsburgh, New York en Thunder Bay, Ontario.
Producten
De Montreal Locomotive Works maakten de volgende producten:
- M-Series Subway Car(1961 -1962) voor de Toronto Transit Commission
- S3 diesel locomotives(1950-1957) gebaseerd op de Alco S-1 en S-3
- (1902-1940) gebaseerd op American Locomotive Company designs
- Ram tank (1941-1943) maar ook reviseren van tanks gebaseerd op de M3 Lee van de United States
- Grizzly I cruiser tank (1943–44) voor het Canadeese en Portugeese leger gebaseerd op de M4 van de United States
- Sexton self-propelled artillery (1943–45) gebaseerd op de M3 Lee van de United States
- Sri Lanka Railways M4 (1975)
Opmerkelijke locomotieven, gebouwd door MLW
De MLW bouwde aantal van Canada's meest beroemde locomotieven. Het meest opvallend was de Canadian Pacific 2800 serie 4-6-4 Hudson klasse van locomotieven. De 2800s werd beroemd na de CPR 2850 die de koninklijke trein trok in heel Canada. Sindsdien, later 2800s (genummerde 2820-2864) stonden bekend als Royal Hudsons, die met koninklijke toestemming verleend werd door de koning.
Van 1968 tot 1982 onderhield de Via spoormaatschappij een gas turbine aangedreven passagiersdienst tussen Toronto en Montreal. De locomotieven werden gebouwd door Montreal Locomotive Works.
Bron:
[1]
[2]
[3]
Externe links
Bronnen, Referenties en/of Voetnoten |
|