American Locomotive Company

Uit 3rail Wiki
Versie door F.P.Vonk (overleg | bijdragen) op 12 mrt 2016 om 17:16 (American Locomotive Company toegevoegd)
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)
Naar navigatie springen Naar zoeken springen
American Locomotive Company
ALCO logo
Rechts vorm Privé
Type Industrie Treinvervoer
Energie opwekking
Voorganger *Brooks Locomotive Works
*Cooke Locomotive and Machine Works
*Dickson Manufacturing Company
*Manchester Locomotive Works
*Pittsburgh Locomotive and Car Works
*Rhode Island Locomotive Works
*Richmond Locomotive Works,,br>*Schenectady Locomotive Works
Opgericht 1901 in Schenectady, New
York USA
Opgeheven 1969
Hoofdkantoor Schenectady, New York,,br> United States
Werk gebied Wereld wijd
Producten Stoom locomotieven,
Diesel-elektrische locomotieven,
Diesel motoren en Generatoren,
Speciaal smeedwerk,
Hoge kwaliteit staal,
Gewapende tanks,
Auto’s,
Nucleaire energie
Dochterondernemingen Montreal Locomotive Works
Rogers Locomotive Works

Inleiding

De “American Locomotive Company” (afgekort tot ALCO, ALCo of Alco) was een fabrikant die voornamelijk stoomlocomotieven, dieselelektrische locomotieven, diesel motoren en generatoren ontworpen, bouwden en verkochten. Bovendien waren ze gespecialiseerd in smeedwerk, hoge kwaliteit staal, gewapende tanks en auto’s maar produceerde ook voor de nucleaire energie. Het bedrijf werd in 1901 opgericht door de fusie van Schenectady Locomotive Engine Manufactory Schenectady (New York) met zeven kleinere locomotief fabrikanten. De American Locomotive Automobile Company dochteronderneming ontwierpen en vervaardigde auto's onder het merk Alco van 1905-1913 en nucleaire energie van 1954-1962. Het bedrijf veranderde haar naam in Alco Products, Incorporated in 1955. In 1964 verwierf de Worthington Corporation het bedrijf. Het bedrijf werd opgeheven in 1969.



Oprichting en vroege geschiedenis

Het bedrijf werd opgericht in 1901 door de fusie van zeven kleinere locomotief fabrikanten met Schenectady Locomotive Engine Manufactory Schenectady, New York:

  • Brooks Locomotive Works in Duinkirk, New York.
  • Cooke Locomotive and Machine Works in Paterson, New Jersey.
  • Dickson Manufacturing Company in Scranton, Pennsylvania.
  • Manchester Locomotive Works in Manchester, New Hampshire.
  • Pittsburgh locomotief en auto werkt in Pittsburgh, Pennsylvania.
  • Rhode Island Locomotive Works in Providence , Rhode Island.
  • Richmond locomotief werkt in Richmond, Virginia.


Het nieuw gevormde bedrijf werd gevestigd in Schenectady, New York.

Het fabrieks gebouw in 1906

Samuel R. Callaway verliet als voorzitter van de New York Central Railroad deze positie om voorzitter te worden van Alco. Toen Callaway op 1 juni 1904 stierf, werd hij opgevolgd door Albert J. Pitkin als de voorzitter van Alco. In 1904 verkreeg de American Locomotive Company de controle over de locomotief en de Machine Company van Montréal, Québec, Canada. Dit bedrijf werd uiteindelijk omgedoopt tot de Montreal Locomotive Works en in 1905 kocht Alco Rogers Locomotive Works van Paterson, New Jersey, de tweede grootste locomotief fabrikant in de VS achter Baldwin Locomotive Works.
In de periode na de tweede Wereldoorlog werd er alleen in de ALCO fabrieken van Schenectady en Montreal geproduceert, alle anderen werden gesloten. Nadat in 1969 de American Locomotive Company hun locomotief productie in de Verenigde Staten staakte, bleef Montreal Locomotive Works nog over voor de vervaardiging van locomotieven op basis van Alco ontwerpen.

Stoomlocomotieven

Milwaukee Road 261, een uit 1944 Americaanse 4-8-4 steam locomotive

Alco was de op één na grootste stoom locomotief bouwer in de Verenigde Staten (na Baldwin), met een productie van meer dan 75.000 locomotieven (hoewel het niet allemaal stoomlocomotieven waren omdat, in tegenstelling tot Baldwin, Stapte ALCO makkelijker over naar Diesellocomotieven). Daaronder waren een groot aantal beroemde locomotieven. Spoorwegmaatschappijen die gebruik maakten van Alco producten waren de Delaware en Hudson Railway, de New York, New Haven en Hartford Railroad, New York Central Railroad, Union Pacific Railroad en de Southern Pacific. Alco stond onder meer bekend om haar stoomlocomotieven waarvan de 4-6-4 Hudson, 4-8-2 Mohawk en de 4-8-4 Niagara gebouwd voor New York Central en de 4-8-4 FEF en 4-6-6-4 (Challenger) gebouwd voor de Union Pacific de mooiste voorbeelden waren. Bovendien bouwde Alco veel van de grootste locomotieven die ooit gebouwd zijn met inbegrip van Union Pacific's Big Boy (4-8-8-4). In 1924 werden voor de Delaware & Hudson’s s ’werelds eerste 4-6-2 stoomlocomotieven gebouwd die uitgevoerd waren met SKF rollagers op alle drijfstangen. Alco bouwde de eerste producte stoomlocomotief met rollagers in Noord-Amerika te weten de Timken 1111, een 4-8-4 met Timken Rollager’s in 1930 en werd 100.000 mijl (160.000 km) ingezet op de vijftien belangrijke spoorwegen van de Verenigde Staten voordat het werd gekocht door de Northern Pacific Railway in 1933. (De Northern Pacific Railway vernummerde de Four Aces naar No. 2626 en zetten hem in op de North Coast Limited, maar ook als locomotief tussen Seattle, Washington, Portland, Oregon, en excursie treinen, tot het midden van 1957.)

Tijdens de Tweede Wereldoorlog geproduceerd Alco vele 2-10-0 Decapods voor de Sovjet-Unie. Veel van deze Locomotieven waren aan het einde van de oorlog niet bezorgt, maar tien daarvan werden verkocht aan Finland in 1947. Één, met Alco bouwnummer 75214, is bewaard gebleven in het Finse Spoorwegmuseum. Deze dubbel werkende 4-8-4 stoomlocomotief toonde grote beloftes.

In 1948 werden de laatste stoomlocomotieven in Schenectady vervaardigd. Dit waren de zeven A-2a klasse 9400-serie Pittsburgh en Lake Erie Railroad 2-8-4 "Berkshires." De bouw van hun tender moest worden uitbesteed aan Lima Locomotive Works, omdat Alco zijn tender fabriek al gesloten had. Het gebouw was omgebouwd voor de productie van diesel locomotieven, om te kunnen concurreren met andere locomotief fabrikanten. Joseph Burroughs Ennis (1879-1955) was de senior onder voorzitter tussen 1917 en 1947 en was verantwoordelijk voor het ontwerp van veel van de locomotieven de gefabriceerd werden.

Auto's

Alco heeft nog een kort uitstapje gemaakt naar de constructie van auto's, de Franse Berliet werd onder licentie gebouwd tussen 1906 en 1908 in de Alco fabriek te Providence (Rhode Island), maar helaas bleven de verkoopcijfers achter. De productie werd dan ook stopgezet en de Berliet licentie werd verlaten. Het bedrijf begon in plaats daarvan eigen ontwerpen te produceren en het waren kwalitatief hoogstaande modellen. Een raceauto van ALCO won de Vanderbilt-Cup in 1909 en 1910 en nam deel aan de eerste Indianapolis 500 in 1911, op alle drie gelegenheden werd gereden door Harry Grant. Maar het ALCO avontuur van de automobielindustrie was niet rendabel en ze werd in 1913 verlaten. Overigens het Alco auto verhaal is opmerkelijk vooral omdat het een stap in de auto carrière van Walter P. Chrysler was, die daar als plant manager werkte. In 1911 verliet hij Alco voor Buick in Detroit, Michigan, waar hij vervolgens de Chrysler Corporation in 1925 opgericht.


Diesellocomotieven

Hoewel sterk toegewijd aan de bouw van de stoomlocomotief, produceerde ALCO de eerste commercieel succesvolle dieselelektrische locomotief in 1924 in een samenwerking met General Electric (elektrische apparatuur) en Ingersoll-Rand (dieselmotor). Deze locomotief werd verkocht aan de Central Railroad van New Jersey. Tevens werden een aantal locomotieven voor andere spoorwegen als de Long Island Rail Road en de Chicago North Western Railway gebouwd. Het bedrijf kocht een motorfabrikant, McIntosh & Seymour Diesel Motor Company, in 1929 waardoor het voortaan zijn eigen dieselmotoren kon produceren echter de elektrische uitrusting was altijd van GE. De overgang van stoom naar diesel was grotendeels onder toezicht van Perry T. Egbert, onder voorzitter verantwoordelijk voor diesel locomotief verkoop en later president van het bedrijf in de jaren 1930. Alco was bij de uitstek de bouwer van de diesel locomotief in de Verenigde Staten.
Ondanks deze vliegende start kreeg Alco als bouwer van diesellocomotieven nooit de vooraanstaande positie die het wel had bij de bouw van stoomlocomotieven. De Electro-Motive Division (EMD) werd de belangrijkste speler op de dieselmarkt. Een aantal factoren speelden hierbij een rol:

  • EMD was onderdeel van het rijke General Motors en had dus veel geld voor de ontwikkeling van producten.
  • EMD had een agressieve marketing richting de spoorwegbedrijven.
  • Alco produceerde naast de diesellocomotieven ook nog stoomlocomotieven en was daarmee dus zijn eigen concurrent: een verkochte diesellocomotief betekende een niet-verkochte stoomlocomotief. EMD bouwde alleen diesels.
  • De overheid bepaalde in de Tweede Wereldoorlog wat voor soort locomotieven door welk bedrijf mochten worden gebouwd. EMD mocht mainline diesels produceren, Alco alleen stoomlocomotieven en rangeerdiesels. Hiermee kon EMD een voorsprong nemen in de ontwikkeling van de diesellocomotief. De enige mainline diesel die Alco in de oorlogsjaren mocht bouwen was de DL-109, en dat mocht alleen omdat deze locomotief zowel voor goederen- als reizigersvervoer geschikt was.



Beëindiging locomotievenproductie

In 1948 had Alco toch nog een marktaandeel van 40% in de markt voor diesellocomotieven dankzij succesvolle producten als de S-series, de RS-en en de PA en FA. Alco was tevens de 'uitvinder' van de roadswitcher (RS), een locomotieftype dat zowel gebruikt kon worden voor rangeerwerk als voor het rijden van goederentreinen. Dankzij deze successen werd Alco na EMD de tweede dieselfabrikant van de Verenigde Staten.

Delaware & Hudson Alco PA locomotive # 19, is seen hauling a passenger train alongside Lake Champlain, mid 1970's. Credits: Mike Robbins.


De samenwerking met GE stopte in 1953, en drie jaar later startte GE met de productie van eigen mainline diesels. Hierin waren ze zo succesvol dat ze hun vroegere partner al snel overschaduwden. Alco verloor zijn positie als nummer twee aan GE. Ondanks innovatieve ontwerpen van nieuwe locomotieven kreeg Alco zijn tweede plaats niet meer terug. De producten van EMD waren betrouwbaarder, en GE was onderdeel van een rijk moederbedrijf dat veel kon investeren. De derde positie van Alco bleek onvoldoende om de fabriek draaiende te houden en de financiële problemen werden te groot. Er werd daarom besloten om in 1969 te stoppen met de productie van locomotieven.

Overige producten

Alco was echter groter dan alleen de locomotieffabriek. Van de Tweede Wereldoorlog tot in de Koreaanse Oorlogmaakten ze ook munitie. Na de Korea-oorlog ging Alco onderdelen maken voor de olie-industrie en voor kerncentrales, en werden ze een producent van warmtewisselaar]]s. In 1955 werd het bedrijf dan ook hernoemd tot het algemenere 'Alco Products Inc'.

Overnames en verkoop

In 1964 werd Alco overgenomen door de Worthington Corporation, dat op zijn beurt in 1967 fuseerde met Studebaker tot Studebaker-Worthinhton Inc. Binnen dit bedrijf was Alco een dochteronderneming. Toen de productie van locomotieven in 1969 stopte, werden de ontwerpen verkocht aan het Canadese Montreal Locomotive Works (MLW); deze fabrikant ging als zelfstandig bedrijf verder met de productie van Alco-locomotieven. MLW is overigens in 1976 weer overgenomen door Bombardier, die in 1985 de productie van locomotieven stopzette. De productielijn van dieselmotoren werd in 1970 verkocht aan de White Motor Corporation en kwam uiteindelijk in handen van het Britse General Electric Company, die het de naam Alco Power gaf. Vervolgens is de fabriek weer doorverkocht aan Fairbanks-Morse (ooit zelf ook fabrikant van diesellocomotieven) en kwam uiteindelijk in 1984 in handen van Bombardier. Fairbanks-Morse kocht overigens in 1994 de productielijn van de Alco 251-dieselmotor en bouwt tot op de dag van vandaag deze motoren.

ALCO 18-251 engine used as a backup generator at a wastewater plant in Montreal.


De fabricage van warmtewisselaars ging verder als Alco Products, maar kwam via Smithco Engineering terecht bij Nitram Energy. Zij maken nog steeds deze producten onder de naam Alco Products Division. Alco-locomotieven zijn aan diverse landen verkocht, zoals aan Griekenland en Portugal. Ook zijn er locomotieven gebouwd onder licentie van Alco. Zo bouwt de Diesel Locomotive Works (een onderdeel van de Indiase spoorwegen) nog steeds diesellocomotieven op basis van Alco-ontwerpen.

Externe links