Koploper versie 9.0: verschil tussen versies
(Nieuwe pagina aangemaakt met '__NOEDITSECTION__ {| border="1" | Bestand:Koploper-beginnershandleiding-plaatje01.jpg | '''KOPLOPER''' is een softwareprogramma geschreven door Paul Haagsma en...') |
k |
||
Regel 1: | Regel 1: | ||
− | |||
{| border="1" | {| border="1" | ||
| [[Bestand:Koploper-beginnershandleiding-plaatje01.jpg]] | | [[Bestand:Koploper-beginnershandleiding-plaatje01.jpg]] |
Versie van 9 mrt 2017 20:15
Hoe begin je met KOPLOPER 9 ?
Mee bezig Aan dit artikel of deze sectie wordt de komende uren of dagen nog druk gewerkt. Klik op geschiedenis voor de laatste ontwikkelingen. |
Inleiding
Begin 2000 heb ik een licentie aangevraagd om het softwareprogramma KOPLOPER op mijn PC te kunnen zetten. Bij de eerste kennismaking schrok ik van de vele instellingen en de uitgebreide handleiding. De grote vraag is dan waar begin ik en volgens welke stappen kan ik in KOPLOPER een baan invoeren? De schrijver van KOPLOPER Paul Haagsma had voor de starter al een kleine baan ontworpen zodat je zelf kon nagaan welke onderdelen ingesteld dienen te worden voor een juiste treinenloop. Ik heb alle onderdelen van het voorbeeld SIMPEL bestudeerd en daarna zelf een uitgebreider baan(tje) ontworpen waar drie treinen op kunnen rijden, twee treinen via een variabele treinroute en één trein via een vaste treinroute. Zelf werkte ik van 1982 t/m 2011 met allerlei softwareprogramma’s in het elektrotechnisch onderwijs en vond mijn weg vrij snel in hoe je KOPLOPER dient in te stellen, maar ik kan me voorstellen dat treinliefhebbers die niet zoveel ervaring hebben met software en toch graag hun baan door KOPLOPER willen laten sturen, de weg kwijt raken. Op EuroSpoor 2001 heb ik Paul Haagsma gevraagd of hij geïnteresseerd was in een document waarin stap voor stap uitgelegd wordt hoe je KOPLOPER moet instellen voor een simpele baan. Hij reageerde enthousiast vandaar dit document.
Het is onmogelijk om alle instellingen van KOPLOPER hier te bespreken. Het doel van dit document is om de gebruiker op weg te helpen en er voor te zorgen dat de treinbaan door KOPLOPER gestuurd kan worden. Daarna kan de gebruiker m.b.v. de handleiding allerlei details verder instellen. In maart 2016 kwam de update 9.0 uit.
Wanneer je als tienjarig jongentje in 1958 van je ouders op je verjaardag een Märklin set krijgt, ben je de eerste maanden tevreden met een ovaal spoortje. Maar spoedig komt de wens dat je een uitgebreidere baan wilt hebben. Zelf heb ik een deel van de baan geautomatiseerd met relais en seinen en in die tijd (de jaren 60) was je daar zeer tevreden mee. De personentrein stopte zeer abrupt bij een perron en bij vertrek ging het gelijk weer full speed verder. Je wist zo hoort het niet maar het kan niet anders. Toen Märklin in 1985 begon met digitale treinbesturing ontstonden er totaal nieuwe mogelijkheden. Het was nu mogelijk om op de baan verschillende locomotieven aan te sturen zonder allerlei elektrisch gescheiden blokken te moeten creëren. Daarnaast was er ook een interface naar de PC waardoor de baan ook aangestuurd kan worden door computersoftware. KOPLOPER is zo’n (freeware) programma. Hieronder staat een introductie over digitaal rijden en de onderdelen (hardware) die daar voor nodig zijn. Vanaf paragraaf 2.0 wordt uitgelegd hoe KOPLOPER ingesteld moet worden om een drietal locomotieven aan te sturen op een baan.
Digitaal versus conventioneel (de oude methode)
Wanneer je totaal onbekend bent met digitaal rijden, wil ik proberen een korte inleiding te geven over het verschil tussen conventioneel en digitaal rijden. Bij digitaal rijden is de spanning voor de locomotieven op de rails die door de centrale eenheid (bv Intellibox, ECoS, CS1) wordt geleverd, over de hele baan gelijk. De centrale eenheid zet de voedingsspanning met digitale informatie op de rails die door de decoder in de locomotieven wordt ontvangen en verwerkt. Elk commando gestuurd door de centrale eenheid heeft twee delen: een adres en een commando. Dus elk commando wordt door alle locomotieven die op de baan staan gelezen en alleen waneer het adresgedeelte overeenkomt met het adres van de decoder van de locomotief wordt het commando uitgevoerd. Elke locomotief dient zijn eigen unieke adres te hebben. Er wordt nu geen deel van de baan meer spanningsloos gemaakt om een trein te laten stoppen. De baan wordt theoretisch in blokken verdeeld door op verschillende punten bezetmelders in te bouwen. De bezetmelders (sensoren) geven signalen door via de centrale eenheid aan de PC wanneer een trein op dat stukje rails rijdt. Voor deze bezetmelders zijn er wel onderbrekingen nodig. In het voorbeeld van deze handleiding worden slechts drie locomotieven aangestuurd. Het vermogen van de Centrale eenheid is voldoende om drie locs aan te sturen. Ga je later met meer locomotieven rijden, dan zul je je baan in (fysieke) stukken moeten opdelen. Deze stukken moeten van elkaar (in ieder geval één aansluiting) geïsoleerd worden. Het tweede stuk zal via een booster gevoed dienen te worden. Een booster is een versterker die het digitale signaal van de centrale eenheid versterkt. De spanning (de vorm v/h elektrische signaal) is dus nog steeds over de hele baan gelijk alleen worden de verschillende stukken gevoed door verschillende boosters. Wanneer je conventioneel rijdt, regel je de spanning met de regelaar waardoor de spanning die op de rails staat, varieert. Door een lage spanning gaat de trein langzaam rijden en door een hoge spanning snel. Alle locomotieven die op de baan staan reageren identiek op deze spanning. Door allerlei onderbrekingen in de baan kunnen verschillende locomotieven apart aangestuurd worden.
De baan
Voor deze handleiding neem ik een eenvoudige baan als voorbeeld. De baan bestaat uit zeven blokken (delen), waarvan de blokken 1, 2, 3 en 7 stationsblokken zijn waar de trein dient te stoppen. Een blok is een deel van de baan waar, bij automatisch rijden, slechts één trein tegelijk kan en mag zijn. Er zijn GEEN elektrische onderbrekingen. Het blok wordt gemarkeerd door twee of meer bezetmelders (soort sensoren). Wanneer een trein zich in een blok begeeft kunnen andere treinen daar niet rijden en zodra de trein het blok verlaten heeft, wordt het blok weer vrijgegeven. Blokken 4, 5 en 6 zijn normale blokken waar de treinen normaal door dienen te rijden. In deze blokken wordt alleen gestopt wanneer het volgend blok bezet is. Er rijden in totaal drie treinen, twee rijden via een variabele route in de blokken (1of 2 of 3), 4 en 5. Eén trein rijdt een vast traject, het beginpunt is blok 1 daarna naar 4, 7 (keert), 6(keert), 5, 6, 5 en ten slotte 1 (of 2 of 3). Op deze baan wordt slechts in één richting gereden en wel met de klok mee (behalve blokken 7 en 6). In dit voorbeeld wordt er met de volgende onderdelen gewerkt: een PC, een Intellibox, een terugmeldmodule (S88), drie functiedecoders (Motorola formaat) en drie Märklin locomotieven met een locdecoder (DCC of Motorola). Ik hoop niet dat een treinliefhebber die met ander materieel rijdt nu afhaakt. Ik durf rustig te stellen dat dit document ook tot hulp kan zijn bij andere systemen.
Wanneer je dit pdf-bestand hebt gedownload van www.pahasoft.nl heb je ook de database AELDERBAAN (genoemd naar mijn vorige woonplaats Aalden (Dr)) ontvangen. Wanneer je deze tekst samen met de database wilt bestuderen, moet je de database eerst via Algemeen -> Back-up/Restore in KOPLOPER laden.
Om de starter een praktisch beeld te geven hoe de Aelderbaan er uit zou kunnen zien, plaats ik hier een plaatje van een baan opgebouwd met M-rail van Märklin. De baan is 195cm x 100cm. Op dit testbaantje kun je alleen korte treinen laten rijden. Maar het gaat om het testen van Koploper. Verder heb ik ook de aansluitnummers van de bezetmelders genoteerd.
Intellibox / ECOS
De Intellibox en ECoS zijn computers waarmee je locomotieven die een locdecoder hebben, kunt aansturen. In KOPLOPER wordt hiervoor de term 'Centrale Eenheid' gebruikt. De Centrale Eenheid kan zelfstandig locomotieven aansturen, seinen en wissels omzetten en bezetmelders lezen. Bij KOPLOPER wordt de Centrale Eenheid (CE) als het ware als een doorgeefluik gebruikt en wel in twee richtingen. De PC geeft opdrachten aan de CE om door te geven aan de locomotieven, seinen en wissels. En de CE vertaalt deze commando's in de juiste signalen van de gebruikte decoders. Andersom worden signalen van de bezetmelders doorgegeven via de CE aan de PC zodat de PC informatie krijgt over een trein binnen een bepaald blok. De CE en de PC zijn via een seriële kabel, internet kabel of USB kabel met elkaar verbonden. Zie opmerkingen in paragraaf ‘Algemene Instellingen’. De Intellibox kan ook met het protocol Loconet werken. De firma Uhlenbrock in Duitsland (www.uhlenbrock.de) en Wim Ros in Zeeland (http://people.zeelandnet.nl/rosoft/) bieden de nodige onderdelen aan. Verder is Koploper geschikt gemaakt voor diverse centrale eenheden zoals de Selectrix, ECoS van ESU, Central Station 1 van Märklin/ESU, Tams Easy Control, Massoth, MRdirect, Dinamo, Digitrax centrale vanaf versie 8.2 de Z21 Centrale van Roco.
Na de update van de ECoS/CS-Reloaded naar versie 4.1.0 moet je een vinkje zetten in de ECoS bij “Enable legacymode”. Zie onderaan van de info wijzigingen in de helpfile van Koploper 8.6. |
Bezetmelders
Om een volledig geautomatiseerd treinbedrijf te kunnen nabootsen, moet KOPLOPER een aantal punten op de baan hebben, waar gecontroleerd kan worden of hier een trein aanwezig is. Dit punt wordt een bezetmelder genoemd. Op deze baan maak ik gebruik van schakelrails en een contactrails. Bij een schakelrails zet het sleepcontact van de Märklin locomotief even een contact om waardoor een signaal via de terugmeldmodule en de Intellibox doorgegeven wordt aan de PC. Een nadeel is dat alleen de locomotief gedetecteerd wordt. Bij K-rails en C-rails van Marklin is het erg makkelijk en goedkoop om m.b.v. contactrail bezetmelders te gebruiken, er zijn voldoende sites die hierover informatie geven. Bij 2-rail systeem wordt met stroomdetectie gewerkt, hier wordt een stuk rails geïsoleerd. De stroomtoevoer voor dit stuk rails loopt via de bezetmelder en deze detecteert een trein. De bezetmelders zijn aangesloten op een terugmeldmodule (S88). Een terugmeldmodule is een stukje elektronica en heeft 16 ingangen (1.01 – 1.16) (bij 2-rails zijn er ook decoders met 8 ingangen) en wordt met een speciale kabel (flatcable) op de S88 connector van de Intellibox aangesloten. Er is een nieuwe connector S88-N zodat er netwerkkabels gebruikt kunnen worden, die minder storingsgevoelig zijn. Er kunnen dus 16 bezetmelders aangesloten worden op een terugmeldmodule. Heb je meer dan 16 bezetmelders dan sluit je een tweede terugmeldmodule achter op de eerste terugmeldmodule aan. Er kunnen in totaal 31 terugmeldmodules worden aangesloten oftewel 496 (31 x 16) bezetmelders. In de normale situatie heb je twee bezetmelders per blok. Vanaf versie (5.2) is het onderdeel ‘leren remmen’ verbeterd waardoor er maar twee bezetmelders per blok nodig zijn. Het ‘leren remmen’ werkt het beste als er locomotieven worden gebruikt met een decoder inclusief cruisecontrol. Cruisecontrol, wordt ook wel lastregeling genoemd (Cruisecontrol = dat wanneer de locomotief moet stijgen of dalen dezelfde snelheid wordt aangehouden en de snelheid moet je ijken). In een blok zijn er twee bezetmelders:
Als een trein van links naar rechts rijdt en deze komt met maximumsnelheid binnen op B1 zal deze in de 'oude' situatie meteen naar de minimale snelheid gaan en dus een hele tijd kruipen totdat B2 wordt bereikt. In de nieuwe situatie zal (nadat het remmen voor dit blok is geleerd) de trein eerst afremmen naar de gemiddelde snelheid en dit gedurende de geleerde tijd blijven rijden waarna de trein op tijdstip x zal gaan afremmen naar minimale snelheid en bij bezetmelder B2 zal stoppen. Ik heb in blok 3 drie bezetmelders (B1, B12 en B2) als voorbeeld toegepast. In dit voorbeeld wordt ook gebruik gemaakt van een gezamenlijke bezetmelder. Bezetmelder B1 is de eerste bezetmelder voor de blokken 1, 2, 3 en 6. Het voordeel van deze methode is dat je minder bezetmelders nodig hebt. Het nadeel is dat wanneer een wissel verkeerd staat, de spooktreindetectie pas bij de laatste bezetmelder geactiveerd wordt. En als er al een trein staat, is dat te laat. (Lees ook de “Let op!!” opmerking op aan het eind van paragraaf 2.8 op blz. 10). In de ontwerpfase is het handig om de plaats en het nummer (aansluiting op de terugmeldmodule) te noteren, zodat je later tijdens het vastleggen van de blokken dit weet. Zie de tekening op de vorige bladzijde.
Functiedecoders
Functiedecoders worden gebruikt om wissels, seinen, ontkoppelrails of lampen aan te kunnen sturen vanuit Koploper. Functiedecoders hebben in de verschillende digitale systemen andere namen (in KOPLOPER wordt ook de term wisseldecoder gebruikt). De functiedecoder kan m.b.v. acht dipswitches, een druktoets of softwarematig ingesteld worden. Bij het Motorola systeem kan de functiedecoder op 64 verschillende nummers worden ingesteld. In dit baanvoorbeeld krijgen de functiedecoders de nummers 1, 2 en 3. Ik noem dit geen adressen. Functiedecoder 1 heeft vier aansluitingen voor seinen of wissels met de adressen 1 t/m 4. En functiedecoder 2 heeft vier aansluitingen met de adressen 5 t/m 8 enz. De adressen voor de wissels/ seinen vormen een aparte serie naast de locadressen. Een wissel met adres 14 zit de loc met adres 14 niet in de weg. De functiedecoder wordt aangesloten op de twee spanningsdraden die ook naar de rails gaan. Er zijn ook functiedecoders (o.a. Viessmann, ESU, TAMS en Conrad) waarop een aparte voedingsbron kan worden aangesloten zodat de voeding t.b.v. de rails niet bij het schakelen van de wissels of seinen wordt belast. Dit is dan zichtbaar via de lampen v/d loks. De twee draden van de rails dienen dan alleen om het digitale signaal door te geven aan de functiedecoder. Wanneer verschillende wissels en seinen tegelijkertijd veranderd moeten worden zorgt KOPLOPER ervoor dat dit één voor één gedaan wordt met een korte (instelbare) tussenpauze. Deze tijd (rustpauze) is instelbaar in het tabblad ‘Seinen/wissels’ van Algemeen -> Instellingen per Database (zie paragraaf 2.3). Het is verstandig om wanneer je wissels en seinen hebt aangesloten deze te testen m.b.v. het testprogramma, zodat je zeker weet dat de wissels en seinen goed zijn aangesloten. (Communicatie moet actief zijn; algemeen -> testprogramma).
Instellingen van KOPLOPER
Er zal nu stap voor stap uitgelegd worden hoe KOPLOPER ingesteld dient te worden. Het is verstandig deze volgorde aan te houden.
Nieuwe database en backup
Er moet eerst een naam voor de nieuwe database gemaakt worden. Ga naar menu Algemeen -> Nieuwe Database. Geef een nieuwe naam op (hier is gekozen voor Aelderbaan), kies het digitale systeem (bv IntelliBox / Twin Center) en de seriële poort van de PC waar de controller op aangesloten is en sluit af. Het is verstandig om de automatische back-up in te stellen. Dat gebeurt elke keer als je Koploper afsluit. Doe dit dan op een sticky zodat als je harde schijf crasht, je een back-up van Koploper hebt. Je kunt dit instellen in Algemeen -> Globale instellingen. Met de optie Algemeen -> Back-up/Restore kun je een back-up van de database op de harde schijf of verwisselbare schijf te maken of een back-up teruglezen.
Instellingen per database
Er zijn inmiddels acht tabbladen in algemene instellingen (Algemeen -> Instellingen per database). Wanneer je rechtsboven het vraagteken (HELP) aanklikt, kun je met het handje een tabblad aanklikken waar je meer informatie over wilt hebben. Er verschijnt dan een info-scherm. Het gaat te ver om alle instellingen te bespreken, deze zijn terug te vinden in handleiding van KOPLOPER. Een aantal aspecten wil ik noemen:
- De baudrate die hier ingesteld moet worden (tabblad Algemeen-1). Misschien overbodig te melden dat ook de centrale eenheid ingesteld moet worden op dezelfde Baudrate. De baudrate van de Intellibox staat (default) op 2400 baud en in KOPLOPER bij ‘Algemeen -> Instellingen per database -> Algemeen-1’ kun je deze veranderen. Bij Lenz, Intellibox en Dinamo als digitaal systeem kan je controleren met welke baudrate er gecommuniceerd wordt, kies dan ‘Help -> Info -> info digitaal systeem’.
- De default functiedecoder (tabblad Algemeen-3), hier is Märklin ingevoerd en de tijd die nodig is om de seinen en wissels te activeren evenals de rustperiode tussen twee bekrachtigingen, worden in tabblad ‘Seinen/Wissels’ ingesteld. Andere functiedecoders van b.v.Viessmann, Conrad, ESU, Littfinski zijn compatible met die van Märklin.
- In tabblad ‘Remmen/Spooktrein/Massa’ staat een optie om het leren remmen aan te zetten. Deze optie is zeker belangrijk indien je van plan bent om met twee bezetmelders per blok te gaan rijden.
Onderhouden Treintypes
Via Onderhouden -> Treintypes kunnen verschillende treintypes worden ingesteld. Er zijn vier types aangemaakt en wel personentrein, boemeltrein, goederentrein en (massaloze) rangeerlocomotief. De Rangeerlocomotief wordt aangemaakt zonder massasimulatie. In ‘Algemeen -> Instellingen per database -> Algemeen-2’ kun je opgeven welk type als rangeertreintype moet fungeren. Als je alles hebt ingesteld en je gaat starten met rijden kun je in de Rijwindow (tabblad algemeen) van een locomotief de optie ‘Rangeer’ activeren waardoor de massasimulatie van Koploper tijdelijk wordt uitgeschakeld. Dat is handig bij rangeren. Een aantal gegevens dient hier verder te worden ingevoerd. Let op wanneer je ‘Treintypes’ actief hebt gemaakt dat rechtsboven in het scherm en linksonder in de window een menu verschijnt met zes symbolen.
|
Klik met de muis het + symbool aan om een nieuw record aan te maken en voer de noodzakelijke gegevens in en sluit af met het vinksymbool. Voer in totaal de vier verschillende treintypes in.
Onderhouden Locomotieven
Via Onderhouden -> Locomotieven kun je de locomotieven invoeren. Belangrijke onderdelen zijn treintype, decodernummer (het adres van de decoder die in de locomotief zit), aantal stappen van de decoder (zie handleiding decoder) deze kun je alleen maar invullen wanneer er iets te kiezen valt. Er zijn drie soorten invulmogelijkheden:
- Je rijdt met Märklin/Edits: je hoeft niets in te vullen. Alleen locomotieven met Motorola en 14 stappen kunnen hier rijden
- Je rijdt met Intellibox: je vult het aantal decoderstappen in en in de Intellibox wordt het type decoder (DCC/Motorola) opgeslagen.
- Je rijdt met ECoS/CS1: je vult het aantal decoderstappen in en met type decoder. In de ECoS worden deze gegevens ook opgeslagen.
Belangrijk is ook het opgeven van het decodertype (met of zonder cruisecontrole). Dit kan ingesteld worden door rijden met geijkte snelheid of decoderstappen.
“Minimale snelheid”. Als een locomotief niet begint te rijden bij de eerste decoderstap maar wel bijvoorbeeld bij stap 2, dan moet je hier de waarde 2 ingeven. De eerste stap wordt dan nooit gebruikt. Dit kan o.a. voorkomen bij locomotiefdecoders zonder cruisecontrole en de Märklin Delta-decoders. Dus standaard wordt hier een 1 ingevuld.
Zeker belangrijk is het instellen van de snelheid t.o.v. de decoderstappen (128 stappen wordt wel door Koploper ondersteund, alleen behandelt Koploper deze decoder met 28 stappen).
Nieuw in versie 6.6 is dat je een decoder kunt opgeven met acht functies (MFX decoder van Märklin). Wanneer je in onderhouden van locomotieven in het eerste tabblad “ Motorola + 4 functies” aanvinkt, kun je de functies 5 t/m 8 activeren. Dit is noodzakelijk bij oudere Centrale Eenheden (b.v.IB 1 en 6021). Je ziet een regel lager een tweede adres actief worden. Dat is het adres dat de vier extra functies aanstuurt. Koploper neemt een adres hoger dan het eerste adres maar je kunt hier zelf een adres invullen. In het tabblad “Functies” kun je de vier extra functies onder de kop locomotief opgeven. Wanneer je nu de rijwindow van de locomotief activeert, kun je de extra functies onder het tabblad “ functies” activeren. Om nu de vier extra functies aan te kunnen sturen moet je het MFX-decoder register 75 (2e adres) in de locomotief aanpassen. Het adres dat je hier invult en het adres (2e) dat in Koploper staat, dienen natuurlijk wel gelijk te zijn. Deze handelingen zijn alleen nodig als je een centrale eenheid hebt die geen MFX-decoders direct kan aansturen.
Nieuw in versie 7.5 is dat je een locomotief met motorgeluid een vertraging kan opgeven zodat bij de opdracht rijden eerst het geluid afgespeeld kan worden en dan na de ingestelde vertraging de lok gaat rijden (zie ook tabblad functies waar je “motorgeluid” dient aan te vinken).
Nieuw in versie 8.5. Voor de centrales CS1 en ECoS is voor de MFX-locomotieven een extra button “Koppel centrale” gecreëerd. Wanneer je een MFX-lok in Koploper hebt ingevoerd en de MFX-lok via de ECoS/CS1 hebt aangemeld, kun je de twee gegevens koppelen met de genoemde button. Het is verstandig om het kenmerk van de lok in Koploper gelijk te maken aan de naam van de lok die in de MFX-decoder is opgeslagen. Activeer knop “Koppel centrale” en activeer daarna de knop “Aanpassen vanuit digitale centrale” en dan worden alle gegevens in Koploper en ECoS/CS1 gelijk gemaakt.
Het vinkje in ‘Leer remmen’ staat default aan en ook het vinkje ‘actief’ staat default aan (wanneer ‘actief’ is aangevinkt dan kan de locomotief handmatig of automatisch bestuurd worden). Er is nog een aantal tabbladen waar allerlei zaken ingevoerd kunnen worden. Hiervoor verwijs ik naar de handleiding van Koploper. Info over plaatjes: zie paragraaf: 2.13. Eén ding wil ik nog even aantippen. Eventuele functies van de locomotief (bv geluid, binnenverlichting), kun je opgeven in tabblad ‘Functies’. Wanneer je geluid of een rookgenerator definieert, dien je rechtsonder “Rook generator” of “Geluidsfunctie” aan te vinken. Je kunt dan met de twee iconen alle geluiden en rookgeneratoren van treinen in- of uitschakelen. Wanneer je bij automatisch rijden functies wilt activeren en deactiveren moet je in ‘gedrag’ voor de onderste optie (uitgebreid) kiezen. Je kunt dan in het volgende tabblad (Functies uitgebreid) opgeven wanneer de functie actief moet zijn. Als voorbeeld heeft de diesellocomotief een hoorn die elke keer werkt als de locomotief werkelijk gaat rijden. Wanneer de noodzakelijke onderdelen zijn ingevoerd sluit je af met Record opslaan. Voer de drie locomotieven in.
Digitale onderdelen
Via Onderhouden -> Baandefinities -> Digitale Onderdelen kun je invoeren hoeveel terugmeldmodules en functiedecoders (worden hier wisseldecoders genoemd) er zijn aangesloten. De onderstaande beschrijving is specifiek voor Märklin/Intellibox/EDiTS. Bij andere digitale systemen is dit zeker afwijkend. Activeer het symbool Nieuw Record en kies in Type Onderdeel voor bezetmelder(s), functiedecoder(s), OM32 of HSI88 van Littfinski. Daarna vul je in hoeveel onderdelen aangesloten zullen worden. Bij de bezetmelders (Märklin S88) hoef je geen adres in te vullen omdat deze decoders achterelkaar doorgelust worden. Bij de functiedecoders gaat KOPLOPER er van uit dat de eerste vier seinen/wissels (1 t/m 4) op functiedecoder met nummer 1 worden aangesloten en de tweede groep seinen/wissels (5 t/m 8) op functiedecoder met nummer 2 worden aangesloten. De instelling van het nummer van de functiedecoder wordt met de dipswitches (of m.b.v. een druktoets, bv. Viessmann 5212) gedaan. Er zijn twaalf wissels en seinen, dat betekent dat er drie (12/4) functiedecoders nodig zijn. Er zijn twaalf bezetmelders, we hebben maar één terugmeldmodule nodig.
Bloktypes
Via Onderhouden -> Baandefinities -> Bloktypes kun je invoeren hoeveel types blokken er zijn. In dit voorbeeld zijn er in totaal zeven blokken en twee bloktypes ‘Normaal’ en ‘Station’. Bij het type blok Normaal vink je ‘blok in vrije baan’ aan. In zo'n blok hoeft de trein in principe niet te stoppen. Vanaf versie 6.3 kun je hier de maximale snelheid per bloktype instellen en de optrekvertraging kun je laten negeren. Een baan met opstelsporen zou je het negeren van de optrekvertraging kunnen gebruiken. Met versie 8.0 kun je ook bij een vrij blok opgeven dat er altijd kort gestopt moet worden, dit gebruik je bij dynamische blokken (uitgebreid mogelijkheden van Koploper).
Blokken
Het baanontwerp heeft zeven blokken. Via Onderhouden -> Baandefinities -> Blokkenkun je in dit tekenvlak opgeven hoeveel blokken er zijn en wat hun onderlinge relatie is. Er verschijnt een toolbar met acht symbolen die de volgende betekenis hebben:
|
- Je begint met symbool nieuw blok aanmaken te activeren en zevenmaal met de muis een plek aan te wijzen waar een bloksymbool geplaatst dient te worden.
- Daarna kunnen de blokken m.b.v. symbool "Blok verplaatsen" van plaats veranderd worden.
- Leg nu de relatie tussen de symbolen vast.
- Het betekent dat opgegeven dient te worden naar welke blok(ken) er vanuit een bepaald blok gereden kan worden.
- In dit voorbeeld kan vanuit blok 1 alleen naar blok 4 gereden worden en vanuit blok 5 kan er naar de blokken 1, 2, 3 en 6 gereden worden.
- Activeer het vierde symbool en sleep blok 1 naar blok 4. Er ontstaat een lijn met een punt. De punt ligt het dichtst bij het blok waar naartoe gereden kan worden.
- Teken alle relaties en uiteindelijk moet er een figuur ontstaan die overeenkomt met nevenstaand figuur. Omdat van blok 5 naar blok 6 gereden kan worden, maar ook van blok 6 naar blok 5 is er een verbindingslijn tussen de blokken 5 en 6 met twee punten.
Nu moet je van alle blokken de definities invoeren. Begin met blok 5 door dubbel te klikken op blok 5. Het tabblad ‘Algemeen/Richtingen’ verschijnt. Om de eigenschappen te kunnen invoeren kun je ook door symbool Onderhouden eigenschappen blok van de toolbar te activeren (het rechter symbool in de toolbar). In dit tabblad vul je de essentiële onderdelen in en wel: Bloknummer, Bloktype en het aanvinken (wanneer je niets aanvinkt kan er niet automatisch gereden worden) naar welke blokken er gereden mag/kan worden. Onderaan zie je de twee tabbladen 4 en 6. Beide moeten ingevuld worden. Het is vanaf versie 8.6 mogelijk om gegevens van een 'uit' blok naar een ander 'uit' blok te kopiëren en plakken. Noteer op een kladblad welke bezetmelders (nummers) in welke blokken opgegeven worden, zodat je later deze gegevens gemakkelijk kunt invoeren in het baanontwerp. Je gaat nu naar tabblad ‘Bezetmeldingen’. Klik met de muis in het vakje onder de tekst ‘Te verwachten bezetmelders’. Dit wordt geactiveerd en klik dan met de muis op de drie puntjes (rechts) en er opent een nieuwe window. Hier vul je in de bezetmelders van blok 5 (1.07 en 1.08) die zijn aangesloten op terugmeldmodule. Het betekent dat bezetmelder B7 (1.07) aangesloten is op ingang 7 van de terugmeldmodule. De keuzemogelijkheid per bezetmelder is 1.01 t/m 1.16, omdat er is opgegeven dat er maar één terugmeldmodule aanwezig is. Onderaan moet nog vermeld worden bij welke bezetmelders het blok bezet is. Vink hier bezetmelders 1.07 en 1.08 aan. Dit kan vanaf versie 6.6 automatisch met de button “ Obv. Bezetmelders”. Sluit af met OK. Herhaal dit voor alle blokken. Je kunt een regel met de rechtermuisknop aanklikken en daarna kopiëren en plakken. Er vanuit gaande dat dezelfde bezetmelders hier vermeld dienen te worden. Wanneer het blok tweerichtingsverkeer heeft kun je de bezetmelders omdraaien met de toetsen <Crtl> en O. De bezetmelders in blok 6 zijn het vermelden waard (voor Märklin-rijders). Omdat de trein achteruit rijdt met goederenwagens wordt een schakelrails te laat geactiveerd. Er zijn dan ook twee contactrails geplaatst, zodat de wielen van de goederenwagens de bezetmelders activeren. Misschien ten overvloede. Wanneer de trein rijdt van blok 5 naar blok 6 worden achtereenvolgens bezetmelders 1.01 en 1.09 geactiveerd (bezetmelder 1.13 doet dan niet mee) en wanneer de trein rijdt van blok 7 naar blok 6 worden achtereenvolgens bezetmelders 1.09 en 1.13 geactiveerd.
Baanontwerp
Tekenen van de baan
We beginnen nu met het tekenen van de baan door via Onderhouden -> Baandefinities -> Baanontwerp aan te klikken. Er verschijnt een leeg tekenblad met zeven blokjes met de cijfers 1 t/m 7 erin en verder een onderstaand toolwindow en toolbar.
Activeer het linker symbool (verfkwast) van de toolbar. Voor deze voorbeeldbaan moet je eerst de blokjes op de juiste (oftewel logische) plaats zetten en daarna de wissels invoeren. Het invoeren van de wissels doe je door de juiste wissel vanuit het toolwindow naar het tekenblad te slepen. (Donkere lijntje is rechtdoor en de lichte is afbuigend).Staat de wissel op het tekenblad klik je met de rechtermuis de wissel aan en kopieer en plak de
wissel hoe vaak je wilt (v. 7.3)
Nu moeten de wissels via lijnen met elkaar verbonden worden. Sleep het lijnsymbool in het vakje ‘Diverse componenten’ naar het tekenblad.(of klik met je rechtermuis en klik nieuwe lijn aan) De twee uiteinden kunnen met behulp van de muis verplaatst worden. Zet één uiteinde tegen een wissel aan en het andere eind op de juiste positie. Als de lijn één of meerdere bochten moet maken kun je m.b.v. de Shift-toets de lijn via hoeken verlengen. Druk de Shift-toets in en wijs met de muis een nieuw punt aan waar de lijn naar toe moet lopen en druk op de linker muisknop. Je kunt vanaf v6.3 ook een lijn aanklikken en in zijn geheel verslepen. Voor elk blok moet er een aparte lijn getekend worden. Teken de baan zoals op bladzijde 4 staat getekend. Probeer de wisselstraat te verlengen met kleine stukjes rail, dat staat fraaier. Maar zo'n tekening blijft ook een kwestie van smaak!! Plaats ook de teksten. In mijn voorbeeld heb ik ook informatie bij de bezetmelder (bv B1, B2, B3, enz) en wissels (W1, W2, W3, enz) gezet, ik vind dat informatief en maar daar zijn de meningen verschillend over. De teksten kunnen uitgebreid worden met variabele elementen. Plaats een tekst en klik daarna met de rechtermuisknop de tekst aan. Er verschijnt nu een uitgebreid menu. Zie voor uitleg de handleiding van Paul Haagsma (blz. 204 in doc. zie paragraaf: “Onderhouden baanontwerp: teksteigenschappen”).
Probeer ook een perron te tekenen. Sleep het symbool (een gele rechthoek) naar het tekenblad en plaats het perron met de linker bovenhoek (punt 0,0) op de juiste plaats. Klik het perron met de rechter muisknop aan, er verschijnt dan een toolwindow waarin onder andere de vier hoekpunten vermeld staan. De parameters van de hoekpunten kun je veranderen, waardoor de vorm van het perron verandert. Je kunt ook hoekpunten toevoegen, maar houd er rekening mee dat het vrij gecompliceerd wordt. Toch even een voorbeeld: plaats het perron op het tekenblad en activeer de eigenschappen met de rechtermuisknop. Verander de hoekpunten 0,0 / 90,0 / 90, 20 / 0,20. Het Perron is nu verlengd en blijft rechthoekig. (Station: 0,0 / 120,0 / 120, 20 / 0,20).
Wanneer je grote baan wilt tekenen kun je de baan opdelen in verschillende pagina’s. Ga naar Onderhouden -> Baandefinities -> Baanontwerp en klik aan de onderrand van het baanoverzicht met de rechtermuisknop en er verschijnt een menu en klik ‘Nieuwe pagina’ aan.
Bezetmelders tekenen
In elk blok moeten twee of drie bezetmelders getekend worden. Het ‘derde van links’ symbool (van ‘Diverse componenten’ in het toolwindow) kun je naar diverse plaatsen slepen. Wanneer je een punt verkeerd in een blok plaatst kun je deze verwijderen door met de rechtermuisknop de punt aan te wijzen. In figuur ‘Onderhouden baanoverzicht’ zijn duidelijk de bezetmelders zichtbaar (kleine cirkeltjes in de lijnen).
Lijnen toekennen aan blokken
Aan elk blok wordt een stuk rails toegekend. De optie dient allereerst geactiveerd te worden in de toolbar. Als de lijnen toegekend moeten worden aan een blok, doe je dit met behulp van de volgende stappen:
- Selecteer een blok waaraan de lijnen moeten worden toegekend door op het blok te klikken.
- Klik nu op een lijn om deze "aan" of "uit" te zetten. De lijn verandert van kleur. Hierna klik je een ander blok aan en je herhaalt de procedure, en je activeert het diskette-symbool om de gegevens op te slaan.
volgt.