DR-Bouwserie 50.40
DR Bouwserie 50.40 | |
---|---|
Spoorwegmij's | DR |
Bedrijfsnummers | 50 4001 – 50 4088 |
Fabrikanten | Lokomotivbau Karl Marx Babelsberg |
Aantal gebouwd | 88 stuks |
Bouwjaren | 1956 – 1960 |
Asvorm | 1'E h2 |
Wiel-diameters: |
Drijfwielen:Ø 1.40cm. Voorloop:Ø 85cm. |
Lengte loc.inclusiefl. tender | 22.600 mm |
Keteldruk | 16 kg/cm2 |
Verdampingsoppervlak | 159,60 m2 |
Dienstgewicht | zonder tender: 85,9 t met tender: 149,4 t |
Vermogen: | 1294 kW |
Max.snelheid | 80 km/h |
Uitdienst | 1980 |
Stoomlocomotief Bouwserie 50.40
De stoomlocomotieven van de bouwserie 50.40 van de Deutsche Reichsbahn waren nieuwe locomotieven die in de periode 1956-1960 werden gebouwd en een doorontwikkeling waren van de Bouwserie 50 locomotieven.
Ontwikkeling en Bedrijf
De Duitse Reichsbahn had na de Tweede Wereldoorlog ongeveer 350 locomotieven van de bouwserie 50. De Reichsbahn had echter een tekort aan goederenlocomotieven, met een vermogensbereik die ergens tussen die van de Bouwserie 50 en Bouwserie 52 en die van de zware goederenlocomotieven van de Bouwserie 44 lag. In eerste instantie dacht de DR aan de bouw van een 1'E h2 stoomlocomotief met 18 ton as-massa. Echter, na onderzoek bleek dat alleen de sporen van het directoraat Erfurt voor dit gewicht geschikt waren. Er werd daarom gekozen voor een universeel type locomotief met een maximale aslast van 15 ton. De nieuwe locomotieven werden ingedeeld als bouwserie 50.40. Planning was om er 350 stuks van te laten bouwen, echter uiteindelijk zijn er maar 88 stuks gebouwd. De locomotieven werden uitgerust met dezelfde ketel als de locomotieven van de bouwserie 23.10, om zodoende kosten te besparen.. Beide series hadden dus dezelfde ketel, dezelfde cabine en een nieuwe tender van het type 2'2 T28.
De afmetingen van het chassis kwamen grotendeels overeen met de eenheidslocomotief van de bouwserie 50. Het gebruikte metalen frame was een herontwerp. Hoewel het plaatwerkframe meerdere keren in de lengte- en dwarsrichting was verstijfd, was het nog steeds te zwak geconstrueerd voor de trekbelastingen die later van de locomotieven werden geëist. Ondanks de juiste aanbevelingen van de FVA Halle, werd het frame niet fundamenteel herzien. Het resultaat was aanzienlijke onderhoudsgevoeligheid, die uiteindelijk leidden tot het vroege ter zijdestelling van de locomotieven bij de DR. De ketel was ook een nieuwbouw constructie volgens moderne bouwprincipes met verbrandingskamer en mengvoorverwarmer. Het vermogen van de nieuwe ketel was ongeveer 110 kW (150 pk) hoger dan die van de standaard ketel van de bouwserie 50. De BR 50.40 presteerde ook beter op het gebied van stoom- en kolenverbruik. Alle locomotieven waren uitgerust met drukcompenserende zuigkleppen van het type Trofimoff, die bekend stonden om hun zeer goede stationaire eigenschappen.
In tegenstelling tot de oorspronkelijke geplande 350 stuks, werden tussen 1956 en 1960 slechts 88 locomotieven met de bedrijfsnummers 50 4001 t/m 50 4088, in gebruik genomen. De Reichsbahn wees de locomotieven toe aan de Reichsbahndirektion Greifswald en Schwerin. Vanaf 1968 gebruikte alleen de Rbd Schwerin nog de klasse 50.40. Bolwerken voor deze locomotieven waren het spoorwegdepot Hagenow Land, vanwaar ze ook het grensstation Büchen bereikten, en het depot Wittenberge. Na nog geen 20 jaar dienst te hebben gedaan, ging de laatste 50.40 met pensioen in november 1980. Sommige locomotieven werden nog steeds gebruikt als stoomgeneratoren en verwarmingslocomotieven bij verschillende industriële bedrijven.
Waar zijn deze locomotieven nog te zien?
De volgende locomotieven zijn bewaard gebleven:
- Loc 50 4073 staat in het Bayerische Eisenbahnmuseum in Nördlingen en is het enige exemplaar wat bewaard is gebleven van deze bouwserie.
Bronnen:wikipedia[1]
Verwijzingen
Intern
Extern
Diverse Stoomlocs Baureihe 50.40 (DR)
Bronnen, Referenties en/of Voetnoten |
Modellen
- Er zijn nog geen H0-modellen bekend van de Bouwserie 50.40 van de Deutsche Reichsbahn.