Bouwserie E 10/110
Baureihe E 10 Baureihe 110, 112, 113, 114, 115 | |
---|---|
Spoorwegmij's | DB |
Bedrijfsnummers | E 10 001 – E 10 005 (voorserie) E 10 101 – E 10 287 E 10 288 – E 10 510 E 10 1239 – E 10 1244 E 10 1265 – E 10 1270 E 10 1308 – E 10 1312 |
Fabrikanten | Krupp Henschel-Werke Krauss-Maffei elektrisch deel: Siemens BBC AEG |
Aantal gebouwd | E 10.0 : 5 stuks E 10.1, E 10.2, E 10.3 : 379 stuks |
Bouwjaren | E 10.0 : 1952 E 10.1, E 10.2, E 10.3 : 1956 – 1969 E 10.12 : 1962, 1965, 1968 |
Asvorm | Bo’Bo’ |
Lengte over de buffers | E 10.1, E 10.2 : 16.490 mm E 10.3, E 10.12 : 16.440 mm |
Max.snelheid | 140 - 150 km/h |
Vermogen | 3.620 kW |
Dienstgewicht | 85 t |
Aanvangskracht | 275 kN |
Stroomsysteem | ~ 15.000 volt 16 2/3 Hz |
Remmen | Druklucht |
Uit dienst | vanaf 2000 |
Elektrische locomotief E 10
De Baureihe E 10 heeft altijd een beetje in de schaduw gestaan van de klassieke V 200 en de elegante Baureihe 103. Toch behoort de Baureihe E 10 tot de meeste interessante naoorlogse locseries. Niet alleen omdat je deze locs ook nu nog - met soms meer dan 50 dienstjaren - kunt zien rondrijden op het Duitse spoornet, maar ook vanwege de vele varianten waarin ze zijn verschenen. Decennialang hebben ze de ruggengraat gevormd voor het reizigersvervoer in Duitsland.
Ontwikkeling en Bedrijf
De E 10 behoort samen met de E 40, E 41 en E 50 tot de zogenaamde Einheitsloks; een viertal locs waarmee de DB een modern elektrisch lokbestand wilde opbouwen na de Tweede Wereldoorlog en die vanwege de kosten zoveel mogelijk dezelfde onderdelen moesten gebruiken.
Om alvast ervaring op te doen met de nieuwe technieken die mogelijk in deze locs toegepast zouden gaan worden in deze locs, werd er in 1949 aan de lokfabrikanten Henschel, Jung, Krupp, Krauss-Maffei, de machinefabriek Esslingen en de elektrofirma’s AEG, BBC en SSW opdracht gegeven om prototypes te ontwikkelen voor een nieuwe Bo’Bo’-loc met een topsnelheid van 125 km/h (later 130 km/h), een continue vermogen van 3300 tot 3500 kW en een maximale aslast van ongeveer 20 t. Nadat de ingediende ontwerpen waren bestudeerd, werd er in 1950 besloten om vier varianten te laten bouwen door verschillende fabrikanten en met andere soorten aandrijving:
- een laagspanningsloc van Krauss-Maffei met een Alsthom Gelenkstangenantrieb
- een hoogspanningsloc van Krupp/BBC met een Scheibenantrieb
- een laagspanningsloc van Henschel/SSW met Gummiringfederantrieb
- een hoogspanningsloc van Henschel/AEG met Sécheron-Lamellenantrieb
Omdat de DB het meeste zag in de laatste variant, werd er meteen besloten om hier twee exemplaren van te laten maken: vijf prototypes in totaal dus, die bekend zouden worden als E 10 001, 002, 003, 004 en 005. De locs werden in 1952 en 1953 overgedragen aan de DB en pas tussen 1975 en 1978 weer uit dienst genomen. Loc 002 (DB museum Nürnberg) en loc 005 (BEM Nördlingen) zijn bewaard gebleven.
Voor de serieproductie van de E 10 - met een maximum snelheid van inmiddels 150 km/h - werd een mix gemaakt van de gebruikte technieken uit de prototypes. Zo zou de Baureihe E 10 (net als de E 40, E 41 en de meeste E 50) een Gummiringfederantrieb krijgen en SSW-motoren die sterk leken op die uit de 003 en een hoogspanningstransformator zoals die in de 002, 004 en 005 was getest. Voor het uiterlijk greep men deels terug op de 001 die als enige van de prototypes was voorzien van twee frontramen (in plaats van drie zoals bij de andere vier locs). Van de 001 werd ook de inrichting van de bestuurderscabine overgenomen, terwijl de layout van de bedieningsknoppen en handels uit de 002 kwam.
In 1954 werd een eerste opdracht voor de bouw van 31 E 10-locs gegeven, die al snel werd omgezet in 69 exemplaren. Op 4 december 1956 werd door Krauss-Maffei loc E 10 101 als eerste overgedragen aan de DB. Tot aan 1969 zouden uiteindelijk 379 exemplaren van de E 10 (vanaf 1968 Baureihe 110 genaamd) gemaakt worden: E 10 101 t/m 264, E 10 271 t/m 307, E 10 313 t/m 482, 110 483 en 484, en tenslotte 110 505 t/m 510.
De locs werden aanvankelijk afgeleverd in het staalblauw, met enkele frontseinen en afgeronde ventilatieroosters met horizontale lamellen. Vanaf loc E 10 216 (in 1960) werd begonnen met de inbouw van dubbele frontseinen (en een kleiner topsein) en nieuwe ventilatieroosters (eerst ook afgerond, later rechthoekig) met verticale lamellen. Deze vernieuwingen werden later deels ook aangebracht op de eerder verschenen locs.
Vanaf loc E 10 288 kreeg het uiterlijk een geheel nieuw aanzien met de komst van de zogenaamde “Bügelfalte”. Een nieuwe vorm van de opbouw die gekenmerkt werd door een scherpe vouw aan de voorzijdes, vergrootte frontramen, extra raampjes naast de deuren, ventilatieroosters die uit een geheel leken te bestaan en aerodynamisch beklede buffers en schorten. Deze bufferbekledingen en schorten werden na 1970 overigens weer verwijderd en ook de enkele ventilatieroosters kwamen weer terug. Deze locs worden vaak aangeduid als serie E 10.3 in vergelijking met de eerste ‘normale’ locs die als serie E 10.1 bekend staan. Technisch gezien verschillen ze echter niet (veel) van elkaar. De “ontbrekende” nummers in de bovenstaande rij van locs zijn terug te vinden in een speciale nevenserie die gemaakt werd; de serie E 10.12. Voor de nieuwe “Rheingold”- en “Rheinpfeil”-treinen wilden men namelijk locs gebruiken met een top van 160 km/h. Daarvoor werden elf aangepaste E 10-locs met een andere overbrenging, nieuwe Henschel-draaistellen en een aerodynamische vorm ontwikkeld. Omdat deze nieuwe locs voor de “Rheingold”-treinen niet op tijd klaar werden, werd voor een noodoplossing gekozen. De bestelde, normale E 10 239 t/m 244 werden provisorisch middels een andere overbrenging klaargemaakt voor de hogere snelheden. De kleur werd ook aangepast aan de “Rheingold”-kleuren: beige/blauw. Als loc E 10 1239 t/m 1244 werden ze in 1962 in dienst genomen (met een extra ‘1’ dus om de hogere topsnelheid aan te geven). Nadat in 1963 de eigenlijke nieuwe “Rheingold”-locs allemaal klaar waren - loc E 10 1265 t/m 1270 - werden de tijdelijke plaatsvervangers weer teruggebouwd tot normale E 10-locs: de overbrenging werd gereduceerd tot een top van maximaal 150 km/h, ze kregen een geheel blauwe kleur en ook de nummers werden weer veranderd in E 10 239 t/m 244. De nieuwe vorm van de “Rheingold”-locs - de al genoemde “Bügelfalte” - beviel zo goed, dat besloten werd om alle nieuwe (normale) E 10-locs - vanaf E 10 288 dus - van deze opbouw te voorzien. Het verhaal met de “Rheingold”-treinen herhaalde zich voor de “Rheinpfel”: de nieuwe locs waren nog niet klaar waardoor de normale locs E 10 250 t/m 254 in 1963 tijdelijk werden omgebouwd voor 160 km/h. Ze werden uiteindelijk vervangen door de echte “Rheinpfeil”-locs E 10 1308 t/m 1312 die allemaal in 1964 klaar waren. In 1968 werden nogmaals twintig van deze E 10.12-locs aangeschaft, die als 112 485 t/m 504 in dienst kwamen. Baureihe 112 was toen al de nieuwe benaming geworden van de snelle E 10.12-locs.
Naast het staalblauw (en een wat lichter blauw) zijn de locs ook in de daaropvolgende bedrijfskleuren - blauw/beige, oriëntrood en verkeersrood - te zien geweest. De E 10.12-locs werden zowel in de “Rheingold”-kleuren - kobaltblauw/beige - als in de TEE-kleuren - rood/beige - gespoten. Bijzonder waren verder de blauwe loc 110 365 die een tijdje van twee witte, V-vormige contractvlakken op de frontzijdes was voorzien, de blauwe loc E 10 477 die twee witte strepen op de frontzijdes ter hoogte van de frontseinen had en de blauwe E 10 384 waarvan de onderzijde en het dak lichtgrijs gespoten waren. Andere locs die tijdelijk een opvallend uiterlijk kregen waren ondermeer 110 487 die in 1996 met bonte stickers ter ere van het 25 jaar jublieum van de “Sendung mit der Maus” rond reed, de „Science Express”-loc 110 329, „KI.KA Live Express”-loc 110 321, de paars/witte reclameloc 110 325 „Ameropa”, de tentoonstellingstrein „Stiebel Eltron” met loc 110 243 en tenslotte loc 110 511, die in 2005 een wit uiterlijk met rode lijnen kreeg.*
De E 10/110-locs werden vooral ingezet voor de snelle reizigerstreinen en expres goederentreinen. Minder vaak kwam je deze locs tegen voor een echte goederentrein. Een deel van de taken van de 110/112-serie werd vanaf 1970 overgenomen door de Baureihe 103 maar toch bleven deze locs nog lang in het internationale treinverkeer een belangrijke rol spelen. Vanaf het jaar 2000 werden de locs versneld uit dienst genomen. Door problemen met nieuwe treinstellen en winterperikelen bij de moderne E-locs kan de DB AG tot op de dag van vandaag toch nog niet zonder de resterende locs van deze serie.
Bronnen:
Waar zijn deze locomotieven nog te zien?
De E 10 348, 110 210 en de 113 311 (voormalige E 10 1311) zijn te zien het DB Museum Koblenz.
Bijzonderheden/Opmerkingen
Loc 110 511 heeft een dubbele ombouw achter de rug. Oorspronkelijk was dit loc E 40 134, die eerst werd omgebouwd tot 139 134 en daarna tot 110 511.
Literatuur
Externe Verwijzingen
- wikipedia (Duitstalig)
- website over de Baureihe 110 (Duitstalig)
- website 'Die Bundesbahnzeit' - E10.1
Diverse E-locs Baureihe E 10
Bronnen, Referenties en/of Voetnoten
|
Modellen
Märklin H0 modellen
|
Märklin Z modellen
|
Märklin Spoor 1 modellen
|
Piko H0 modellen
|
|