Badische VI c
Badische VI c BR 75.4,10-11 (DR) | |
---|---|
Spoorwegmij's | Großherzoglich Badischen Staatsbahn Deutsche Reichsbahn (DRG/DR) |
Bedrijfsnummers | 875–894, 900–971, 1082–1124 75 401 – 75 409, 75 411 – 75 441, 75 451 – 75 464, 75 471 – 75 473, 75 481 – 75 483, 75 491 – 75 494 75 1001 – 75 1023, 75 1101 – 75 1120 |
Fabrikanten | MBG Karlsruhe Jung |
Aantal gebouwd | 135 stuks |
Bouwjaren | 1914–1921 |
Asvorm | 1'C1' h2t |
Wiel diameters | Drijfwielen:Ø 160 cm Voorloop:Ø 99 cm Achter:Ø 99 cm |
Lengte loc incl. tender | 12.700 mm |
Keteldruk | 12 kg/cm2 |
Verdampingsoppervlak | 103,52 m² |
Dienstgewicht | 76,20 t / 79,50 t |
Max.snelheid | 90 km/h |
Vermogen | 580 kW |
Uitdienst | 1969 |
Stoomlocomotief Badische VI c
De locomotieven van het type Badische VI c (DR baureihe 75.4, 10-11) werden vanaf 1914 ingezet door de Großherzoglich Badische Staatseisenbahnen (Bad.StB.). Er werden 135 stuks van deze locomotieven gebouwd door fabrikant MBG Karlsruhe en Jung, welke met hun as-indeling 1'C1' voornamelijk werden ingezet als tenderlocomotief voor het trekken van reizigerstreinen. Na de overname door de Duitse Reichsbahn werden de locomotieven ingedeeld als bouwserie 75.4.
Replica's van deze locomotieven die in de jaren 1920 en 1921 werden gebouwd, werden bij de Reichsbahn ingedeeld als bouwserie 75.10-11. In 1969 werd de laatste locomotief van deze bouwserie ter zijde gesteld.
Ontwikkeling en Bedrijf
Na de positieve ervaringen met de locomotieven van de Bouwserie VI b, besloot de Badische Staatsbahn om locomotieven te bestellen welke waren gebaseerd op de VI b, maar met een as-indeling 1'C1', omdat de trajecten inmiddels waren verbeterd en locomotieven met een hogere as-last aankonden. Zodoende konden de nieuwe locomotieven met een grotere ketel en oververhitter worden uitgerust. De nieuwe locomotieven zouden worden ingezet als reizigerstrein op het steile traject tussen Wilferdingen en Pforzheim. De VI c moest een trein met een gewicht van 330 ton kunnen trekken met een snelheid van 30 km/h op een helling van 11,62 promille (‰) en op het traject van Hausach naar Sommerau een trein met een gewicht van 200 ton met 35 km/h kunnen trekken op een helling van 17,2 promille. Op een vlak traject moest de locomotief een snelheid van 80 km/h kunnen halen bij trekken van een 350 ton zware trein.
De eerste locomotieven werden gebouwd door MBG Karlsruhe en werden in 1914 geleverd. Tot 1917 werden aanvullend 6 deelseries geleverd, waarvan 2 series door fabrikant Arnold Jung. Daarmee was het totaal aan VI c locomotieven van de Badische Staatsbahn op 92 exemplaren gekomen, welke samen met de VI b locomotieven de ruggegraat van de Badische Staatseisenbahn vormden. De VI b en VI c locomotieven besloegen samen ongeveerd 50 % Van het totale bestand van de Badische Staatsbahn.
Na de Eerste Wereldoorlog moesten 15 locomotieven worden afgestaan aan Frankrijk en 13 aan België. De Franse locomotieven werden ingedeeld bij de Chemins de fer de l'État en werden daar ingedeeld als 32.9. De machines, die als reparatiedienst naar België kwamen, werden ingedeeld als Type 69 en werden in 1923 overgedragen aan de anonieme Luxemburgse Prinz-Heinrich-Eisenbahn- und Erzgrubengesellschaft. Daar kregen de locomotieven de bedrijfsnummers 251 t/m 263.
In 1920 gaf de Badisch Staatsbahn een nieuwe opdracht voor de bouw van 23 locomotieven van de VI c. In 1921 bestelde de Deutsche Reichsbahn aanvullend nog eens 20 locomotieven. Deze series van locomotieven waren uitgevoerd met een versterkt frame, waardoor het dienstgewicht op 79,5 ton kwam. Bij de Deutsche Reichsbahn werden de 107 locomotieven van de Badische VI c, in 1925 ingedeeld als bouwserie 75.4 en bouwserie 75.10-11.
Vanaf midden jaren twintig werden tien locomotieven gebruikt in de Berliner Stadt-, Ring- en en voorstedelijke trajecten. Vanaf 1935 werden 38 stuks in Mecklenburg ingezet. In 1941 waren nog 105 stuks onderdeel van het loc-bestand. De locomotieven in Luxemburg waren na de bezetting in dienst bij de DR als loc 75 1121 t/m 75 1133. Na de Tweede Wereldoorlog bleven 7 exemplaren achter in Luxemburg, welke bij de CFL werden ingedeeld als CFL Serie 35. Vijf exemplaren keerden later terug naar Luxemburg en werden werden in 1945/1946 en 1952, aan het bestand toegevoegd. Tussen 1959 en 1963 werden de locomotieven bij de CFL ter zijde gesteld en gesloopt.
Na de 2e wereldoorlog werden 66 locomotieven ondergebracht bij de Deutsche Bundesbahn (DB) en 29 locomotieven bij de Deutsche Reichsbahn in de DDR. Bij de DB werd de laatste locomotief in 1967 ter zijde gesteld. Bij de DR hebben ze nog dienst gedaan tot aan 1970.
Waar zijn deze locomotieven nog te zien?
- Loc 75 1118 is bewaard gebleven en wordt ingezet voor museumritten op de spoorlijn Amstetten-Gerstetten.
Bronnen:[1]
Verwijzingen
Intern
Extern
Diverse Stoomlocomotieven Badische VI c
Bronnen, Referenties en/of Voetnoten
|
Modellen
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
|
Grootspoor rijdend materieel Großherzoglich Badische Staatseisenbahnen (Bad.StB.)
|
|
|
Spoorwegmaatschappijen Duitse Keizerrijk
|